Voor Kunstbeeld interviewde ik twee kunstenaars over hetzelfde onderwerp. In februari 2015 was dat: toeval.
Paulien Oltheten

Jekaterinenburg, 011 courtesy the artist
“Of er iets gebeurt op straat dat ik kan fotograferen of filmen, moet ik aan het toeval overlaten. Ik krijg iets in mijn vizier, loop er naartoe en als het nog steeds plaatsvindt: klik, foto. Maar zo’n foto ontstaat ook weer niet geheel toevallig. Bepaalde plekken in een stad veroorzaken een bepaald soort gedrag bij mensen, een open plein levert andere looppatronen op dan vlakbij een bushalte.
Als ik een tijdje in een stad ben, voel ik aan sommige plekken dat er iets zou kunnen gebeuren. Die plek zoek ik vaker op en daar zet ik mijn sensoren op scherp. Als er dan iets gebeurt wat een mooie foto of video oplevert is dat dus deels toeval, want ik beïnvloed het toeval wel: ik kies de locatie, verhoog mijn concentratie en intensiveer het bezoeken van een specifiek plein, kruispunt of zijstraatje.
Inmiddels loop ik niet meer onbevangen rond op straat, ik heb een bepaalde blik. Ik kijk naar patronen, gebaren, gedragingen van mensen. In de loop van de jaren heb ik een groot beeldarchief opgebouwd en dat stuurt mijn blik. Ik zag bijvoorbeeld een vrouw met een grote zak uien aan de rand van een markt in Rusland. Ze had de zak even op een paal gelegd om uit te rusten. Die situatie moest ik fotograferen, omdat de vorm van de zak me deed denken aan een meid die met haar billen op een paal leunt, waarvan ik een paar jaar eerder een foto maakte. Die billen van haar maken ook zo’n vorm. Dat klinkt plat, maar dat soort associaties vind ik heel interessant.
Ik zet het toeval ook nog op een andere manier naar mijn hand. Soms zie ik iets, maar verdwijnt het te snel; iemand op straat doet iets en houdt daar net iets te snel mee op. Dan denk ik: balen, maar ik wil dat beeld tóch voor elkaar krijgen. Dan vraag ik die voorbijganger om zijn beweging voor mijn camera te herhalen. Die herhaling is ook een oplossing voor als ik iets heb gezien, maar het net niet voldeed aan hoe ik het voor me had willen zien. Dat ensceneren wordt in teksten over mijn werk weleens gepresenteerd als iets heel bijzonders. Dat vind ik vreemd, want het wordt veel gedaan. Documentairemakers doen dat bijvoorbeeld ook.
Ik heb een paar keer geprobeerd een situatie in zijn geheel te ensceneren, maar het resultaat was te onnatuurlijk. Ik vind het fijn als een foto of video er natuurlijk uitziet. Als je die helemaal in scène zet, moet je bijvoorbeeld eerst bedenken wat voor soort persoon in die omgeving zou passen. Die vrouw met de zak uien hoort op de plek waar ze is, zij gaat elke dag naar die markt, koopt daar producten die ze nodig heeft. Het mooie van op straat werken, is dat de mensen die je tegenkomt daar ook echt thuis horen. Ik kan dat niet beter bedenken.”
George Korsmit

“Ik noem het geritualiseerd toeval. Ik werk met toeval, maar mijn toeval bestaat wel uit heel veel regels. Ik bepaal eerst de vorm en het formaat van de tekening: in dit geval een cirkelvorm op ongeveer A3-formaat. Die cirkel bouw ik op uit rechthoeken, en de lengtes van de ribben worden door een dobbelsteen bepaald. Van tevoren ken ik aan de ogen van de dobbelsteen bepaalde lengtes toe, dus als ik één gooi, krijgt de lijn deze vooraf bepaalde lengte. Ik begin zo’n tekening in het midden, gooi de dobbelsteen en zet de lijnen met behulp van een passer. Ik heb ook tussenregels om te voorkomen dat ik vastloop. Zo’n regel kan zijn: als ik een even getal gooi, ga ik linksaf, bij oneven rechtsaf. Zo kan je een heel papier vol dobbelen.
Het dobbelen biedt voor twee kwesties een uitkomst. Enerzijds wilde ik dat ieder vlakje zijn eigen maat heeft. Het bleek dat dobbelen, het aan het toeval overlaten, het beste systeem was om dat voor elkaar te krijgen. Anderzijds wilde ik me niet bezighouden met componeren. In de jaren negentig begon ik te werken met deze reeksen van toeval, toen ik overstapte van figuratie op abstractie. Ik wilde niet met kleurenharmonie bezig zijn en niet met verhoudingen, compositie enzovoorts. Ik denk dat als iets op papier staat, het altijd goed is, of het nou boven of beneden staat. Dus eigenlijk vind ik dat alles kan, maar dat wil ik toch enigszins inperken.
Als ik de lijnen heb gedobbeld, geef ik de vlakjes die zo zijn ontstaan een kleur. Ik trek bijvoorbeeld de kleuren blind uit een doos met zo’n 1500 Pantone-kleurenstalen. Een voor een haal ik die kleuren eruit en schilder ik de vlakjes in, op een vooraf bepaalde volgorde. De neiging om vals te spelen is groot: als er zeven rode vlakjes naast elkaar komen, vraag je je toch af of dat niet scheef gaat. Ik heb mezelf heel snel afgeleerd om daarmee bezig te zijn. Wat het proces oplevert is zó esthetisch, zó in balans, dat gebeurt gewoon vanzelf.
Maar eigenlijk wilde ik nog meer uit handen geven. Hoe ver kun je daarin gaan? In het najaar van 2013 heb ik in Zuid-Korea sjamanen mijn kleuren laten kiezen. Deze sjamanen voeren seances uit waarbij het blind kiezen van gekleurde vlaggen een rol speelt. Ik heb hen gevraagd drie kleuren uit twaalf kleurencirkels te kiezen, en nog een kleur naar keuze. Zo koos een sjamaan geel, grijs en groen en voegde daar roze aan toe.
Maar is het nog toeval als sjamanen kleuren kiezen? Als zij voorouders aanroepen die zeggen wat je moet doen, is dat toeval? Ikzelf laat in het ongewisse of daarboven iemand zit die zorgt dat ik zes gooi, of geel pak. Ik roep ook iets aan, maar mijn antenne is wat korter.”
Deze twee interviews verschenen in Kunstbeeld editie 2, 2015
(c) Sophia Zürcher