Het kunstwerk ‘verwijst naar’, ‘gaat een dialoog aan met’, ‘reflecteert op’…. Zulke zinsconstructies mag ik van mezelf niet meer maken. Met dat vage taalgebruik jaag je kunstliefhebbers tegen je in het harnas, en dat kan nooit de bedoeling zijn van een tekst over kunst.
Er is al veel gezegd en geschreven over de onbegrijpelijkheid van teksten over kunst. Het laatste voorbeeld is het artikel van Ernst-Jan Pfauth in De Correspondent waarin hij zijn frustratie uit over de kunstkenners die weigeren op een duidelijker manier achtergrondinformatie te geven. Ik schrijf over kunst en ben geneigd in de verdediging te schieten. Ik denk namelijk oprecht dat ingewikkelde teksten niet voortkomen uit een arrogante houding van de kenner. Maar veel teksten kunnen wel veel beter.
Als student voerde ik enige tijd de kunstredactie vanCultuurBewust.nl aan. De lezers van deze site zijn geen kunsthistorici, maar de kunstredacteuren wel. Veel kunsthistorici gaan er vanuit dat bepaalde conclusies evident zijn, maar wat moet ik me voorstellen bij fotografen die ‘op een jonge, eigenzinnige manier de fotografie in een ander daglicht stellen’? Hoe doen ze dat? Aan de universiteit leer je niet om rekening te houden met lezers die het werk niet kennen of geen achtergrond in de kunstgeschiedenis hebben. Ik heb veel essays geschreven die slechts mijn docent onder ogen heeft gehad, in een enkel geval besprak ik de inhoud met klasgenoten. Ik kreeg feedback op de argumentatie of de analyse, maar zelden op de schrijfstijl. Ik leerde aan de universiteit dus alleen te schrijven voor vakgenoten. Ongemerkt blijf je daardoor in hetzelfde taalgebruik hangen. In oktober pleitte historica Floor Rusman in NRC Handelsblad voor een verplicht bachelorvak over schrijven voor alle universitaire opleidingen, een heel goed idee.
Goed schrijven over kunst valt niet mee. Je moet precies de juiste woorden vinden om te beschrijven wat je ziet en denkt. Het grootste probleem van teksten over kunst is het vage taalgebruik. Dit heeft er mogelijk mee te maken dat je leert dat kunstwerken ‘gelaagd’ zijn. Het kan dus lijken alsof je het kunstwerk geen eer aandoet door het op een eenvoudige en heldere manier te beschrijven. Het is inderdaad schipperen tussen het kunstwerk en het publiek. Ik heb ooit een persbericht over een kunstenaar geschreven, waarna deze mij verzocht om nog het een en ander toe te voegen. De kunstenaar vond dat ik veel te kort door de bocht was gegaan. Maar van een opsomming van alle mogelijke betekenissen wordt het verhaal voor de lezer niet duidelijker. Naast een misplaatst verlangen naar volledigheid, kan een andere oorzaak van wollig taalgebruik ook onzekerheid zijn. Een abstracte zin is vrijblijvend, vatbaar voor meerdere interpretaties. Dat is eigenlijk niet goed te praten. Kunstprofessionals kunnen daar misschien iets mee, maar de lezer zonder kunstopleiding niet.
Kunsthistorici moeten teksten leren schrijven zonder kunstjargon en academische uitweidingen. Het publiek een handreiking doen, zonder in jip-en-janneketaal te verzanden, het andere uiterste, want dat lijkt mij net zo onwenselijk. Voor het publiek wegjagen met vage taal zou iedere kunsthistoricus zich moeten schamen.•